Automatische Externe Defibrillator

04 dec. 2007
  • Home
  • Nieuws
  • Automatische Externe Defibrillator

Bij wet van 12 juni 2006 wordt iedereen toegelaten om in het kader van een reanimatie een AED te gebruiken.

Overeenkomstig het uitvoerings-K.B. van 21 april 2007 wordt een AED gedefinieerd als volgt :

Een toestel dat op basis van een analyse een elektrische schok kan toedienen, al dan niet na een voorafgaandelijke vraag op een knop te drukken.

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen “AED categorie 1” en “AED categorie 2”, waarbij de toestellen van categorie 1 niet op manuele versie kunnen gezet worden en geen scherm hebben waarop het hartritme kan worden gevolgd, in tegenstelling tot de toestellen van categorie 2.

Het is de “AED categorie 1”, zijnde dus het volledig en uitsluitend automatisch toestel, dat door iedereen mag gebruikt worden, zowel professionele als niet-professionele gebruikers.

De apothekers zijn in de zin van deze reglementering te beschouwen als niet-professionele gebruikers, nu overeenkomstig artikel 1 van het KB van 21 april 2007 enkel de verpleegkundigen en de hulpverleners-ambulanciers als professionele gebruikers worden beschouwd, naast uiteraard de artsen die op basis het K.B. nr 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunde de AED kunnen gebruiken.

Het beschikken over een AED categorie 1 is afhankelijk gemaakt van een aantal voorwaarden inzake registratie, plaatsing en (maandelijks) onderhoud van het toestel (art. 5 en 8 van het K.B. van 21/04/2007).

Urgentie – optreden

In de discussies rond de vraag of het voor de apothekers toegelaten (ja, ingevolge de wet van 12 juni 2006), nuttig en / of wenselijk zou zijn om een dergelijk toestel te voorzien in de officina kwamen vragen naar voren over welke handelingen een apotheker zou mogen stellen in het kader van een noodgeval (opening in de luchtpijp bij dreigende verstikking bv.), en in welke mate hij hiervoor dan verantwoordelijkheid zou dragen.

Voor iedereen, en dus ook voor apothekers, geldt de verplichting om hulp te verlenen aan een in nood verkerend persoon. Deze plicht vloeit voort uit het strafbaar stellen van het zogenaamde “schuldig verzuim”[1], waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen hulp verlenen en hulp verschaffen, waarbij hulp verlenen inhoudt dat men persoonlijk de hulp biedt, en hulp verschaffen dat men de hulp van een ander gaat inroepen.

Bij de concrete beoordeling van de al dan niet verleende of verschafte hulp zal de rechter ook rekening houden met de hoedanigheid van de hulpverlener, waarbij men zich kan inbeelden dat van een apotheker een andersoortige hulp wordt verwacht dan van een medische leek.

Het verlenen van hulp door een apotheker in een noodsituatie kan niet bestempeld worden als een onwettige uitoefening van de geneeskunde. Immers, een onwettige uitoefening van de geneeskunde in de zin van artikel 38 par. 1, eerste lid van de Wet op de Uitoefening van de Geneeskunst[2] stelt slechts strafbaar het op gewoonlijke wijze stellen van eenzelfde of verschillende handelingen die behoren tot de geneeskunde door een onbevoegde persoon.

Hoewel over de invulling van het begrip “gewoonlijk” verschillende visies terug te vinden zijn in rechtsleer en rechtspraak, en het vaststellen van de gewoonte een taak is van de feitenrechter, is het duidelijk dat een interventie bij een noodgeval uit zijn aard hier niet kan ondervallen.

Alleszins, voor wat betreft de AED dient men geenszins te vrezen om op het terrein van de onwettige uitoefening van de geneeskunde te komen, nu de wetgever uitdrukkelijk aan iedereen de toelating verleent om een reanimatie door te voeren met een dergelijk toestel.

Naar de burgerrechtelijke verantwoordelijkheid toe wordt in beginsel een appreciatie gemaakt door de houding van de apotheker in kwestie te vergelijken met de normale en vooruitziende apotheker in dezelfde omstandigheden geplaatst : had deze opgetreden en op welke wijze, had hij zelf gehandeld of hulp ingeroepen van de medische urgentiediensten. Het betreft hier weerom een feitelijke appreciatie.

Alleszins is het bij de beoordeling van de strafrechterlijke verantwoordelijkheid inzake schuldig verzuim zo dat het niet lukken van de hulpverlening niet tot veroordeling leidt : diegene die een ernstige poging tot hulpverlening onderneemt, maar niet slaagt in zijn opzet, dient strafrechterlijk vrijgesproken te worden.

Als randbemerking kan misschien nog meegegeven worden dat het niet waarschijnlijk is dat de apotheker zijn aansprakelijkheid verzwaart wanneer hij overgaat tot de plaatsing van een AEDl in de officina : een apotheker die een AED heeft wordt mogelijkerwijze veroordeeld voor schuldig verzuim wanneer hij zich beperkt tot het opbellen van de hulpdiensten, daar waar zou kunnen geoordeeld worden dat een apotheker die geen AED heeft in zijn officina zijn plicht tot bijstand wel voldoende ter harte heeft genomen door het louter verwittigen van de hulpdiensten.

[1] Artikel 422 bis Strafwetboek : Met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met geldboete van vijftig frank tot vijfhonderd frank of met een van die straffen alleen wordt gestraft hij die verzuimt hulp te verlenen of te verschaffen aan iemand die in groot gevaar verkeert, hetzij hij zelf diens toestand heeft vastgesteld, hetzij die toestand hem is beschreven door degenen die zijn hulp inroepen.
Voor het misdrijf is vereist dat de verzuimer kon helpen zonder ernstig gevaar voor zichzelf of voor anderen. Heeft de verzuimer niet persoonlijk het gevaar vastgesteld waarin de hulpbehoevende verkeerde, dan kan hij niet worden gestraft, indien hij op grond van de omstandigheden waarin hij werd verzocht te helpen, kon geloven dat het verzoek niet ernstig was of dat er gevaar aan verbonden was.
De straf bedoeld in het eerste lid wordt op twee jaar gebracht indien de persoon die in groot gevaar verkeert, minderjarig is.

[2] K.B. nr 78 van 10 november 1967, Art. 38 § 1. Onverminderd de toepassing van de straffen gesteld bij het Strafwetboek, alsook, desgevallend, de toepassing van tuchtmaatregelen :
1° wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van vijfhonderd frank tot vijfduizend frank of met een van die straffen alleen, hij die met overtreding van (de (artikelen 2, § 1, 3, 4, 21bis, 21noviesdecies of 51)), gewoonlijk een handeling of handelingen stelt die behoren tot de geneeskunde of de artsenijbereidkunde hetzij zonder houder te zijn van het vereiste diploma of zonder er wettelijk van vrijgesteld te zijn, hetzij zonder te beschikken over het visum van de geneeskundige commissie, hetzij zonder op de lijst van de Orde ingeschreven te zijn wanneer zulks vereist is.