Standpunt Nationale Raad v/d Orde over de opheffing van het beroepsgeheim in geval van "gevaarlijke" personen. Brief aan de Minister van Justitie

07 jun. 2017
  • Home
  • Nieuws
  • Standpunt Nationale Raad v/d Orde over de opheffing van het beroepsgeheim in geval van "gevaarlijke" personen. Brief aan de Minister van Justitie

Mijnheer de Minister Koen Geens
Waterloolaan, 115
1000 Brussel

Brussel, 31 mei 2017

O/ref. : GL/BP/DT/RM/idd –2017-33

Geachte Mijnheer de Minister,

De Orde der Apothekers heeft met ongerustheid kennis genomen van het wetsvoorstel nr. 54-1910 betreffende het casusoverleg tussen dragers van een beroepsgeheim – nu gekoppeld aan het wetsontwerp nr. 54-2259 houdende vereenvoudiging, harmonisering, informatisering en modernisering van bepalingen van burgerlijk recht en van burgerlijk procesrecht alsook van het notariaat, en houdende diverse bepalingen inzake justitie.

Het voorgesteld artikel 458ter van het Strafwetboek voorziet inderdaad in zeer ruime en vage termen een mogelijkheid voor de dragers van het beroepsgeheim – waaronder de apothekers – om vertrouwelijke informatie zonder risico op strafrechtelijke vervolging mee te delen in het kader van een overleg dat door de wet wordt georganiseerd of door de procureur des Konings wordt toegelaten om bepaalde finaliteiten – de bescherming van hetzij de fysieke en psychische integriteit van de persoon of van derden, hetzij de openbare veiligheid of de veiligheid van de Staat – te verzekeren.

Naast de bezorgdheden en de vragen die de bewoordingen van de voorgestelde bepaling oproepen, wenst de Orde der Apothekers zijn verknochtheid aan het beroepsgeheim te bevestigen. Het beroepsgeheim is essentieel om de vertrouwensrelatie tussen de patiënt en de apotheker te bewerkstelligen en te handhaven. Deze relatie, die fundamenteel is in de zorgverstrekking, mag niet lichtzinnig geschonden worden door een multiplicatie van uitzonderingsbepalingen op de vertrouwelijkheid die meestal door politieke motieven worden geïnspireerd.

Er bestaan immers al tal van modaliteiten van opheffing van het beroepsgeheim, die de preventiedoelen van de voorgestelde wetsbepaling, meer bepaald in verband met de veiligheid van de Staat in het kader van het terrorisme, kunnen garanderen. De theorie van de noodtoestand laat de gezondheidsbeoefenaar toe om in geweten een afweging van waarden te doen, wat hem ertoe zou kunnen brengen feiten aan te geven waarvan hij in de uitoefening van zijn beroep heeft kennis genomen en die hij onrustwekkend vindt. Het kan echter niet van de apotheker worden verwacht dat hij actief aan overleg deelneemt dat structureel zou kunnen zijn en dat zou kunnen leiden tot het systematisch aangeven van bepaalde feiten, zonder waarborg voor zijn eigen veiligheid.

De invoering van artikel 458ter, zoals nu opgesteld, in het Strafwetboek geeft dus aanleiding tot bezorgdheden bij de Orde der Apothekers. Deze lijkt de essentie van het beroepsgeheim nog meer te verzwakken, zonder dat de grenzen en de toepassingscriteria van de uitzondering duidelijk kunnen onderscheiden worden. De Orde dringt daarom aan bij de politieke autoriteiten om hun ontwerp te heroverwegen.

Om dit standpunt kenbaar te maken bij het brede publiek, zal deze tekst worden gepubliceerd op de website van de Orde der Apothekers (www.ordederapothekers.be).

We blijven te uwer beschikking om dit cruciale onderwerp te bespreken.

Met de meeste hoogachting,

Voorzitter van de Nationale Raad Voorzitter van de Nationale Raad
Prof. Gert Laekeman Prof. Bernard Pirotte